vrijdag 26 februari 2010

De slaap der rechtvaardigen

Na een zware dag liet ik mij gisteren gesloopt, maar voldaan achterover vallen in bed. Plotseling, uit het niets, maar wel veel te laat, drong tot mij door: ik heb nachtdienst...!

Nachtdienst, dat moet ik even uitleggen...Slapend geld verdienen, het is volgens mij maar voor weinigen weggelegd. Toch ben ik een van die gelukkigen. Brandwacht in een verzorgingshuis. Het enige wat ik hoef te doen is slapen. In geval van calamiteiten moet ik helpen ontruimen. Het verdient niet zo veel, maar ik hoef ook alleen maar wat vrijheid in te leveren.

Toch viel het me in eerste instantie tegen; het matras bleek de flexibiliteit van gewapend beton te hebben en de gordijnen waren transparant. Daarbij bleek de rookruimte zich in het aanpalende vertrek te bevinden, zodat ik ’s ochtends vroeg werd gewekt door opgeruimd geklets en de geur van een palingrokerij... Maar alles went.

Wel blijft het jammer wanneer je niet naar een feestje kunt. Gelukkig zijn mijn collega’s redelijk flexibel en kan er wel eens gewisseld worden. Een paar maanden terug ruilde ik ook een dienst. Helaas keek ik verkeerd op het rooster en nam ik de dienst niet van mijn collega over maar van mezelf. Mijn collega zag het wel, maar was zo slinks om er niks van te zeggen, gaf hij achteraf toe. Hij kreeg zo betaald voor een dienst die hij niet hoefde te draaien. Ik vond het minder amusant. Vooral toen ’s avonds gebeld werd waar ik toch bleef...

...Eergisteren kwam ik er dus achter dat ik weer niet op tijd zou komen... Een hartgrondige vloek verliet mijn mond. Over een kwartier moest ik er zijn! Dat zou ik nooit redden. Bovendien had ik minder dan geen zin. Ik belde en legde de situatie uit aan het nachthoofd.

‘Vreemd’, zei het nachthoofd, ‘weet je zeker dat je moet werken?’ ‘Absoluut’, antwoordde ik. ‘Vreemd’, zei het nachthoofd nogmaals. ‘Je collega (...) is net binnengekomen, hij zal nu wel in bed liggen...’ Ik zei goedennacht, kneep mezelf in m’n arm en ging naast mijn vriendin liggen die mij niet begrijpend aankeek.

Wat een verbluffend toeval!

Ik was vergeten dat ik moest werken en hij had zich uitgerekend vandaag vergist! Daarbij komt dat het uitgerekend de collega waar ik nog een rekening mee moest vereffenen!

Ik heb vannacht heerlijk geslapen.

maandag 22 februari 2010

Fantoomspullen

‘Leven is sterven’, zei buurman Jan. ‘Dat is wat de Boeddha zegt, maar dat willen de mensen niet zien!’ Hij zei het met overslaande stem. Hij leek het de sterfelijken kwalijk te nemen. Hoe we precies dit existentialisme waren binnengerold, wist ik eigenlijk niet. Ik kwam alleen maar een paar kroonsteentjes halen. Toch leek het onderwerp goed bij het moment te passen; het huis aan de Broekstraat was helemaal leeg. Het voelde wel een beetje als afstand nemen van een leven en opgaan in iets anders…

‘Jij en je vriendin doen ook mee aan dat verzet tegen het sterven’ verstoorde Jans stem de idylle. ‘Jullie gaan samenwonen. Daar begint de angst, want alles wat je hebt, raak je ook weer kwijt. Onherroepelijk leef je toe naar dat moment waar je elkaar weer zult verliezen.’ Hij had vast een punt. Maar toch voelde ik nu voornamelijk rust in mijn lege huis, dat spoedig mijn huis niet meer zou zijn.

Ik nam me ter plekke voor dat als Jans nuchtere bespiegeling realiteit zou worden -als Eline en ik door wat dan ook weer uiteen zouden gaan- ik nooit meer zoveel spullen om me heen zou vergaren. Het voelde zo licht, nu. De helft naar de kringloop nog wat bij het grofvuil en een busje naar Eline. Mochten we uit elkaar gaan dan zou ik niet meer willen hebben dan er in een paar stevige koffers past. We zouden meer ruzie hebben over wat ik mee moest nemen dan wat ik mocht laten staan...

Een beetje vreemd was het wel, dat lege huis. Een paar keer had ik al in de spiegel gekeken die er niet meer hing. Mijn mobiel wilde ik op het dressoir leggen dat er niet meer stond. Ik knipte een licht aan, maar het bleef donker. Alleen fantoomspullen stonden er nog. Wat fijn dat het allemaal weg was! Ik moest er een beetje om lachen.

maandag 15 februari 2010

Grote onthufterdag

Het verbaasde me helemaal niet toen ik laatst in de krant las dat instanties mensen ontraden om huftergedrag te corrigeren. Zelf beperk mijn opvoedende taken liefst tot binnen de muren van een schoolgebouw, maar mijn vriendin is een stuk onbesuisder. Ze spreekt soms zomaar mensen aan die de publieke ruimte als vuilnisbak gebruiken.

Deze zomer nog toen een meisje vanaf een scooter haar lege flesje AA-drink op het trottoir wierp. ‘Gooi het daar maar neer, joh!’riep mijn vriendin. Hetgeen haar op een ‘Ach houd je bek, kutwijf’, kwam te staan. Nu kan mijn vriendin best wel eens een kutwijf zijn, maar dan is het nog altijd wel mijn kutwijf en als iemand anders haar zomaar kutwijf noemt, dan vind ik zo’n persoon per definitie een erger kutwijf dan mijn vriendin ooit een kutwijf kan zijn.

Het advies om hufters niet aan te spreken begrijp ik dus goed. Waarschijnlijk zou onze wetgever zelfs verder moeten gaan: ‘Corrigeren van huftergedrag kan belediging, de dood of ernstig letsel ten gevolg hebben’ zou achterop iedere scooter moeten staan…of: ‘Hufters corrigeren, begin er niet aan.’

Ik begrijp het advies, maar toch had ik liever de oproep gehoord om huftergedrag wél te corrigeren.

Het is vandaag warmetruiendag. Iedereen wordt gestimuleerd een warme trui aan te doen en de verwarming lager te zetten. Ik pleit voor de grote onthufterdag. ‘Neem vandaag een knuppel mee en spreek iedere hufter aan op zijn misdragingen.’

Hoe het advies om hufters niet te onthufteren tot stand is gekomen, weet ik eigenlijk niet. Ik neem aan dat men aan de hand van aangiftes bij de politie heeft geconstateerd dat het riskant is. Bedenkelijk, eigenlijk. Er is vast geen database die bijhoudt hoeveel mensen géén klappen krijgen als ze iemand wijzen op asociaal gedrag.

De zangeres van mijn band vertelde dat ze laatst benauwde ogenblikken had meegemaakt in een wachtruimte op het station. Ze zat daar met haar zoontje terwijl een vervaarlijk ogende jongere een peuk opstak. Ze had er last van, maar buiten was het koud. Ze schraapte dus alle moed bijeen en zei: ‘zou je die sigaret misschien buiten op willen roken?’

De jongen had haar indringend aangekeken en gezegd: ‘Nou, als jij daar last van hebt, … dan doe ik dat!’