donderdag 9 december 2010

Sprinten

“Ik ben misselijk”, murmelde het meisje tegenover mij in haar mobieltje. Vanaf dat moment begon ik mij wat minder behaaglijk te voelen in het krappe vierzitsbankje in de propvolle trein. Ik checkte mijn ontsnappingsroutes en keek om de tien seconden even in haar richting. Ze werd met de minuut bleker.

Ergens voor Rheden, vroeg ik: ‘Gaat het?’ Het meisje schudde ontkennend. Mij bekroop steeds meer het gevoel dat ik van alle reizigers de minst gunstige zitplek had gekozen. Tegelijkertijd leek het me na deze vraag niet erg netjes om op te staan en elders een zitplaats te zoeken. Die waren er trouwens ook niet, al had ik met een staanplaats nu ook genoegen genomen.

Tijd voor schadebeperkende maatregelen. De mannen om mij heen leken zich niet gewaar van het naderende onheil. Achteloos bladerden ze door hun krantjes. ‘Ze moet overgeven, hebben jullie een plastic zak?!’ Doorbrak ik de staat van onwetendheid ruw. De heren reageerden abrupt door nerveus in hun tassen te gaan grabbelen. Nee. Niemand had een plastic tas.

Het meisje maakte een peristaltische beweging en hield haar handen voor haar mond. Ik sprong in het gangpad. Fantoomkots. Er gebeurde verder niks, maar de mannen waren nu ook in de opperste staat van paraatheid. “Je muts, geef haar je muts!” zei mijn eerdere buurman, die nu het meest in de vuurlinie zat, tegen me.

Yeah, right. Mijn muts. Voor het arme kind wilde ik m’n muts best opofferen, maar wat heb je aan een muts als je moet braken? Een vergiet leek me nog nuttiger… Nee, meneer probeerde voornamelijk zijn eigen hachje te redden. Zo’n eerste golf in mijn muts gaf hem natuurlijk tijd om te ontsnappen.

“Ga even naar het toilet”, zei de man naast haar. Ongetwijfeld ook om het probleem voor zichzelf op te lossen. Het toilet. Welk toilet? Bedacht ik. Er rest de misselijke reiziger in deze Sprinters toch niets anders dan het meubilair en medereizigers onder te vomeren? Dat had hij toch in zijn krantje kunnen lezen?! Schandalig. Iedereen weet toch dat de aanmoediging ‘kunt u het nog even ophouden tot het volgende station?’ weinig effect sorteert bij de buikgrieperige medemens?

Dit meisje bleek evenwel over een ijzeren wil te beschikken. Tot Dieren wist ze de kaken op elkaar te houden. Ze moest nog verder, maar het leek haar toch wijzer om uit te stappen. Arme meid. Ze wist het vast niet. De NS zijn spijkerhard: op station Dieren zit het toilet ook dicht.

zaterdag 30 oktober 2010

Pokkentak

Eline voelde zich niet al te best. Getroffen door een soort Q-koortsvariant bracht ze de laatste vakantiedagen voornamelijk snotterend in het Terschellinger vakantiehuisje door. Haar plotselinge ingeving om vanaf Midsland helemaal over het strand naar Oosterend te wandelen, begreep ik daarom niet helemaal. Het leek me een onzalig voornemen voor iemand die rillerig, koortsachtig en moe is.

Niettemin liepen wij even later langs de vloedlijn. Een straffe herfstwind gierde om ons heen. De branding beukte op het eiland. Eline moest me af en toe over waterige slenkjes tillen; mijn cowboylaarzen bleken niet het meest geschikte schoeisel voor zo’n wandeling.

Na een paar kilometer zagen wij een wonderlijke, gepokte tak uit het strand steken. Een pluimpje van touw/visnet was verstrengeld geraakt aan een uiteinde. Eline besloot het ding mee te nemen. Misschien dat ze er thuis nog iets mee kon…

Het was een lange wandeling. Drie uur later kwamen we aan bij ons huisje. De volgende dag vertrokken we naar Zutphen. De tak ging mee. Hij stonk. Dat was natuurlijk de lijkenlucht van die pokken… De kinderen voelden zich duidelijk niet erg op hun gemak in het OV met een moeder met zo’n stinktak… Zelf had Eline er niet zo’n last van, maar dat kwam waarschijnlijk doordat de wandeling haar verkoudheid nog wat had aangewakkerd.

Het was nog een hele heisa om alle bagage en de tak in Zutphen op onze fietsen te krijgen, maar uiteindelijk kwamen we thuis. De tak staat nu ergens in de schuur. Daar heeft de afgelopen maanden ook een bed in de weg gestaan dat ik bij de kraak had gevonden. Dat bed hebben we maar op laten halen door de Switch. Het zal mij benieuwen waar deze tak z'n laatste rustplaats vindt.

zaterdag 16 oktober 2010

Durf te discrimineren!

Wij leven in een angstig land. We zijn vooral bang voor elkaar: hoe zullen de buren er over denken dat ik zus of dat ik zo... En de buren vonden tot zo'n tien jaar terug dat je niet mocht discrimineren. Ook als het terecht was, hield je je mond.

Ik kan me nog goed herinneren dat ik rechtbankverslagen schreef en daarin een keer de Marokkaanse achtergrond van de dader vermeldde. Daar was men op de redactie niet van gediend. 

Ik verweerde me door te zeggen: het is een feit met nieuwswaarde: het zijn buitengewoon vaak mensen van Marokkaanse afkomst die dit soort feiten plegen! Als het een Hells Angel is, schrijf ik het toch ook op?" 

Nee, het betrof mensen met een Nederlandse nationaliteit en het kòn ècht niet!

Ik had er moeite mee het te begrijpen. Het leek me een serieus probleem met die Marokkaanse jongeren en je kunt pas iets aan een probleem doen als je het eerst erkent.

Maar ik voelde er niet veel voor om een rechts stempel opgedrukt te krijgen, dus ik besloot er na dat ene serieuze debat niet meer over te zeuren. Voortaan stond er gewoon: "een 21-jarige Arnhemmer is veroordeeld voor een overval." Hells Angels, militairen en andere subgroepen waarbij etniciteit niet aan bod kwam, werden nog wel expliciet door mij benoemd. Ik heb er nog wel eens met vrienden over gedebatteerd, maar ook toen waren verbazing en verontwaardiging mijn deel.

We zijn nu jaren verder en ik geef toe: ik discrimineerde. Maar wat is daar nou eigenlijk mis mee? Discrimineren betekent onderscheid maken. Verschillen zien en erkennen. 

Zo zie ik bijvoorbeeld ook dat er verschillende Marokkanen zijn. En ik zie dat er verschillende moslims zijn. Dat verschil ziet de PVV niet.

Ik vrees dat we in Nederland te lang bepaalde verschillen hebben genegeerd. We durfden er niets van te zeggen. We waren bang dat het niet mocht van de buren. Nu hebben we het discrimineren verleerd en zijn we gaan generaliseren. Dat is het tegenovergestelde van discrimineren. 

Ik pleit voor nuance. Neem Wilders de wind uit de zeilen: durf het gewoon te zeggen: er zijn problemen met de integratie. Er zijn veel criminele Marokkaanse jongeren. Er zijn problemen met de integratie. De criminaliteit onder Antilianen is hoog. Niet elke priester is een Christen. Niet elke pedofiel heet Dutroux. De vrouwenrechten binnen de Islam verdienen extra aandacht. De meeste islamieten zijn geen fundamentalisten. Mannen en vrouwen zijn niet hetzelfde.... In hemelsnaam: Durf te discrimineren!

vrijdag 15 oktober 2010

Vakantie

Pauze. Met enige kracht sloeg ik mijn lege koffiebekertje in een ander koffiebekertje, dat … helaas … nog niet leeg was.

Het zat niet zo mee vandaag. Gisteren kon ik de hele wereld aan; blij met mijn baan, blij met Eline, blij met mezelf… Maar vandaag was ik al moe voor de dag was begonnen.

De leerlingen waren uitermate luidruchtig –niet ongebruikelijk voor de vakantie- en halverwege de dag was de afstandsbediening van de beamer weg. Ik denk dat ik weet welke leerling hem meegenomen heeft, maar bewijzen kan ik niets… In ieder geval moest ik het de laatste lessen zonder visuele ondersteuning doen. Nog meer praten, dus. Voor steeds drukkere groepen…

Even later in de trein; eindelijk rust. Even het nieuws bekijken. Net m’n telefoon getrokken, komt de conductrice binnen: kaartjes alstublieft… Ik voelde een enorme ergernis opwellen en moest mezelf bedwingen om niet te roepen: ‘Mens, laat me in godesnaam met rust!!!’

Ja, het is tijd voor vakantie.

donderdag 7 oktober 2010

Demoniseren

Een emotie die je onderdrukt, wordt demonisch. Dat beweert althans Carl Jung; wij moeten ons aanpassen om samen te kunnen leven in deze wereld. Dat vereist soms dat we onze werkelijke, individuele emoties tekort doen. Die emoties laten zich alleen niet onderdrukken. Een tijdje misschien. Maar dan keren ze terug in ons leven op een manier die onze alledaagse pais en vree rottig verstoort.

Sinds ik samenwoon met mijn vriendin en haar kinderen, kom ik de demonen in mezelf nogal eens tegen. Een woede-uitbarsting hier, een slapeloze nacht daar, de onbedwingbare behoefte om iets af te dwingen... en opeens zie ik weer dat jongetje voor me die in machteloze woede een stoel door de klas gooide en daar enorm voor op z’n flikker kreeg… het jongetje dat lag te huilen in de kledingkast en zich niet zo vreselijk aan moest stellen… het jongetje dat een pak op z’n donder kreeg, omdat hij ruzie met z’n zusje zocht…

Dat jongetje wist dat die woede, dat verdriet en die ergernis er niet mochten zijn. Dat jongetje was ik! En ik ben er best wel aardig in geslaagd die gevoelens te maskeren. Ik dacht zelfs dat ze weg waren!

Maar dat had ik toch niet helemaal goed gedacht. Ik ben een volwassen vent en ik heb een maand geleden een gat in een deur geslagen. Om de kinderen mijn slechte voorbeeld te onthouden, heb ik het gat snel met een lieftallige poster van Mucha gecamoufleerd. Maar ik weet wel beter… mijn emoties leven nog. Mijn verdriet, teleurstelling en boosheid zitten daar nog ergens en ik weet dat het geen zin heeft ze de kop in te drukken. Ze moeten uitrazen en uithuilen.

Ik moest door het gedoe met Wilders weer eens denken aan Janmaat. Die racist uit de tijd dat racisme niet mocht. Ik zag hem in gedachten weer voor me. Met zijn vettige haar en die mond met altijd net iets te veel speeksel. Ik zag weer hoe hij werd bekogeld met tomaten. Hoe hij in elkaar werd gemept vanwege zijn mening… Zo’n mening wilden wij niet. Zo’n mening mocht niet. Zo’n mening hoorde in ons land niet thuis. En Godzijdank ging Janmaat dood.

Maar nu is hij terug. XL. Dit keer met een droge mond en een blonde kuif. En ik begin langzaam te beseffen dat het geen zin heeft om hem weer terug te duwen.

zondag 3 oktober 2010

Feestje

Met een blik alsof we er wel iets te zoeken hadden, struinden Rick en ik de Rijnhal in. Vriendelijk knikte ik naar de bewaking en ik groette het garderobepersoneel. Niemand die ons tegenhield. Niemand die iets vroeg. Rick stootte mij aan met een voldane grijns. 'Dit is historisch, jongen. En wij zijn erbij! Waar is Nico eigenlijk?'

Ja, waar was Nico? Bij de ingang liep hij nog achter ons. Terwijl wij neerstreken op de tribune ging de telefoon. Nico had de bewaking niet om de tuin kunnen leiden: 'Blijven jullie maar binnen, zoiets maak je nooit meer mee!'

Aanvankelijk voelde ik me een ongepaste indringer op dit CDA-congres. Alsof ik bij een vreemd echtpaar in de kledingkast zat terwijl zij naakt in de sponde lagen te ruziën. Maar dat gevoel maakte al snel plaats voor een gevoel van 'wat kan ons nou gebeuren?!'

De sfeer was voelbaar geladen. Voor- en tegenstanders zaten zij aan zij. Bij de microfoons in de zaal werden emotionele oproepen gedaan. Meer tegen regeringsdeelname dan voor. De voorstanders kregen weliswaar een luider applaus, maar verder hield men zich op onze tribune redelijk op de vlakte. In deze partij was men duidelijk niet gewend het openlijk met elkaar oneens te zijn.

Ricks houding wekte dan ook alom bevreemding. Na vurige pleidooien van tegenstanders sprong hij uitzinnig klappend op, soms als een lid van het lagerhuis luid roepend: 'hear, hear!' dan weer uitzinnig als dominee van een Afro-Amerikaanse baptistengemeente: 'halleluja!!!' Sommigen moesten er om lachen. Een man achter Rick zei: 'jij durft tenminste voor je mening op te komen!' Twee dames voor hem stonden na een paar geërgerde blikken op en vertrokken. Ook anderen wierpen scheve blikken. Maar Rick hield stand.

Eén keer maande ik mijn mede-demonstrant benepen tot wat minder uitzinnigheid, maar daar was hij niet van gediend: "Jíj zei dat we gingen demonstreren! Kom op man!'' En hij had natuurlijk gelijk, we waren hier niet voor niets. We spraken die middag nog met wethouders, burgemeesters en andere actieve CDA’ers en staken onze hartstochtelijke afschuw over deze onchristelijke samenwerking met Wilders niet onder stoelen of banken.

'Zijn jullie eigenlijk wel CDA-lid?' werd ons een paar keer gevraagd. Ik was blij dat ik het niet was. Het was een veilige plek voor ons. Wij dreigden onze partij niet kwijt te raken. Wij waren van meet af aan al ‘dissidenten’. Het was een voorrecht om erbij te zijn. Het was een prachtig, boeiend drama dat zich voor onze ogen voltrok. Maar voor heel veel aangedane mensen was het meer dan dat. Velen waren al sinds de oprichting lid van het CDA. Dat maakte het toch wat wrang. Onze aanwezigheid voelde daardoor uiteindelijk voor mij toch wat ongepast.

Maar het kon ongepaster; Maxime Verhagen noemde de bijeenkomst direct na de stemming een ‘feest’.

dinsdag 24 augustus 2010

Schat


Als een oorlogsvluchteling zeulde ik het fietskarretje met het bed langs de wegkant voort. Tot overmaat van ramp begon de lading te schuiven en belandde het met een knal op straat. Voorbijgangers keken me meewarig aan.
‘Antiek bed om gratis mee te nemen’. Ik had het niet kunnen laten. Een schattig twijfelaartje. Een vrouw met een getaand gezicht en een ietwat doorrookte stem was naar buiten gekomen en had verteld dat het ding altijd onaangeroerd op zolder had gestaan.
Even later was ik teruggekomen met het fietskarretje. Bente had me geholpen het gevaarte op het karretje te hijsen. Zwaarder dan gedacht. ‘Doe je voorzichtig, schat?’ Had de geblondeerde dame met de doorrookte stem tegen haar gezegd. Bente had zwijgend geknikt.
‘Ik zou het liever zelf doen, schat. Maar ik heb het aan m’n rug’, had de dame toegelicht. Daarna verderratelend over de vermoedelijke herkomst van het bed en hoe zonde het was om weg te doen…
Ik was nog geen vijfentwintig meter op weg toen het hele gedemonteerde zwikkie dus op straat kwakte.  Zonder iets te zeggen begon Bente te helpen de planken er weer op te leggen, maar ik besefte dat het in twee etappes moest.
Twee keer liepen we de paar kilometer. Ik verloor mezelf nog in gevloek toen de zaak toch weer begon te schuiven. Maar Bente schoof het terug. Uiteindelijk stond het bed in de schuur. Een mooi bedje. Maar wat moest ik er eigenlijk mee? De fietsen konden er nauwelijks meer bij. Eline zou er waarschijnlijk niet erg gelukkig mee zijn…
‘Gaan we nog een keer bij die mevrouw langs?’ vroeg Bente. ‘Waarom?’ vroeg ik. ‘Nou, ze had zo veel te vertellen en ze zei de hele tijd ‘schat’ tegen me.’
Verdomd! Die mevrouw heeft gelijk!
 P.s: wie zoekt er nog een lief twijfelaartje? (ik heb het niet over mezelf)

maandag 16 augustus 2010

Komen twee kikkers in een pizzeria...

Het is geen grap: er stond een kom met kikkers op het aquarium. Echt waar, kikkers. In een biologisch onderzoekscentrum zou een kom met amfibieën niet misstaan. Op een kinderkamer kan ik het me ook nog wel voorstellen: ‘mam, pap, we hebben kikkers gevangen… mogen ze een nachtje op m’n kamer…? Zoiets…’

Maar wij zaten in een pizzeria! In de Belgische Ardennen, dat dan weer wel… Het leek me leuk om naast het aquarium te gaan zitten, maar nu ik de kleine kom met troebel water en kikkers had ontdekt, wilde ik liever verkassen. Ik wist niet of ik het treurig vond of vies…

Bij nader inzien hadden de vissen het ook niet best. Een paar kolossale zuigvissen konden hun kont nauwelijks keren en een grote bejaarde maanvis-achtige staarde ons wezenloos met een versteende glimlach aan.

In ons land beperken de verrassingen in een pizzeria zich meestal tot de onverwacht lompe bediening of de smerige pizza. Dit soort surrealisme kom je volgens mij alleen in België tegen. Prachtig… en verdrietig.

Het was niet een erg schoon restaurant, maar de pizza’s smaakten boven verwachting goed en de bediening was vriendelijk. Men vond het ook niet bezwaarlijk dat wij al na vijf minuten een andere zitplaats kozen.

Maar toch... Af en toe denk ik nog aan de kikkers. Waarom zaten ze daar? Wat deden die kikkers in die pizzeria?

Het waren er drie. Eentje was van plastic.

woensdag 4 augustus 2010

rimpeleffect

'Ga uitgerust op weg' adviseerde de overheid met borden langs de weg. Dat advies kwam voor mij te laat. Ik had slecht geslapen en was onderweg om twee jongetjes naar hun zomerkamp in de Ardennen te brengen. Eigenlijk ging het heel goed; de jongetjes begonnen pas in België ruzie met hun zusje te maken en we vonden de weg naar het prachtige kamp zonder problemen.

Maar toen moesten we nog terug. Toen ik bij het tankstation de verkeerde benzine had getankt, het dopje van de tank vergat te sluiten en daarna op de startmotor wegreed omdat de auto nog in de versnelling stond toen ik de sleutel omdraaide... toen begon ik de adviezen langs de weg te begrijpen.

'Neem ook maar een blikje red bull mee' riep ik mijn vriendin na, die wegliep om af te rekenen. Ja, donders, ik was moe. Ondanks de koffie die ik die dag in royale mate had gedronken. En we waren pas bij Maastricht!

Even de benen strekken, wat eten en toch nog maar een espresso'tje... Ik moest nog zeker twee uur karren. Bij het volgende tankstation ook maar een blikje cola gehaald...

En toch, godzijdank; we kwamen veilig thuis. De auto weggebracht. Nog even m'n mail checken. En toen, eindelijk naar bed!

Maar ik kon niet slapen. Mijn benen bleven niet stilliggen en alles kriebelde. Hoe kon dat nou? Koffie, espresso, red bull, cola... ook vannacht sliep ik dus slecht.

Zo had de eerste slechte nacht de tweede slechte nacht veroorzaakt, als de rimpels van een steen in het water. Het rimpeleffect wordt zo'n oorzaak-gevolgrelatie genoemd.

Toen ik vanochtend in de spiegel keek, kreeg het rimpeleffect voor mij nog een tweede betekenis.

maandag 2 augustus 2010

ongezocht vinden

De laatste tijd vind ik niet meer zo veel ongezocht. Ik woon nu vijf maanden samen met een vrouw en drie kinderen en dan word je zelf gezocht en gevonden. Door de kinderen en door mijn vriendin. Ze zoeken me met vragen als: mag ik dit? Mag ik dat? Wil jij even zus? Wil jij even zo? Tussendoor zijn er natuurlijk momenten dat niemand me zoekt en vindt, maar dan heb ik nog geen tijd om ongezocht te vinden. Dan moet ik me afsluiten om zelf te zoeken en te vinden. Antwoorden op vragen. Wat doe ik eraan dat zij steeds zo aan het schelden is? Waarom pakt hij steeds spullen van haar af? Waarom kijkt hij de laatste tijd zo sacherijnig? Waarom wordt er zoveel aan me gevraagd? Wat moet ik doen om weer ongezocht te kunnen vinden? 

dinsdag 20 juli 2010

Raar, maar waar

Het industrieterrein was verlaten. Nadat ik de deuren van de gehuurde bus had afgesloten, wierp ik de sleutel in de daarvoor bestemde gleuf en fietste weg. Verderop langs de weg stond een man een eindje van zijn Opel Zafira in het gras. Hij staarde naar een klein meertje. Zeker aan het pissen, dacht ik. Maar nee. Hij piste niet. Hij keek nu wat om zich heen en nam de omgeving in zich op. Vreemde plek om van de natuur te genieten, leek me. Een industrieterrein. Er zijn mensen die ervan houden; de troosteloosheid van de zware industrie. Maar dit was een industrieterrein in Zutphen. Een lullig industrieterrein. ‘De Revelhorst’. Toch wel een beetje troosteloos omdat het er zelfs niet in slaagt een écht industrieterrein te zijn…

Maar wat deed die man daar? Hij zag mij. Ik zag dat hij deed alsof hij klaar was met wat hij daar aan het doen was. Maar hij was niet klaar. Hij deed alsof. Hij draaide zich om, om terug te lopen naar zijn auto. Ik besloot te doen alsof zijn gedragingen mij niet interesseerden en vestigde mijn blik weer op de weg. Maar ik deed ook alsof. Een paar seconden later draaide ik mij weer om. Ik zag de man op een sullig holletje naar zijn auto rennen en er iets uit pakken. Iets zwarts. Ik kon niet zien wat. Hij holde weer terug naar het meertje en keek weer om zich heen. Hij zag mij naar hem kijken. Hij zag er niet uit als een crimineel. Maar zien alle criminelen er uit als criminelen? Trouwens, wat is een crimineel? Zijn alle mensen die iets hebben gedaan wat niet mag, criminelen?

Ik weet het niet, maar die man wilde niet dat ik hem zag. Hij wilde niet dat ik zag of hij al dan niet iets zwarts in het water ging gooien. Hij wilde niet dat ik zijn kentekenplaat zou onthouden –maar die kon ik inmiddels ook niet meer lezen- en dat ik ondertussen gestopt was en naar hem stond te kijken, dat wilde hij ook niet. Ik besloot daar, dat die kleine, vreemde gebeurtenis een verhaaltje waard was. Ik vond het jammer, maar het leek me verstandiger dat het een verhaaltje zou worden met een open einde. Ik stapte op mijn fiets en reed weg.

zondag 18 juli 2010

Brunello di Montalcino

Vijfenveertig euro voor een fles wijn is ook buiten crisistijd al veel geld. Daar verwacht je iets voor terug. Toch? Wij in ieder geval wel.
Al een week hadden we ons mentaal voorbereid op het ‘breken’ van de wijn in onze monden, weergaloze olfactorische sensaties en smaakboeketten die zich in onze mondholte zouden ontvouwen… We hebben het hier verdomme wel over een Brunello die Montalcino, van het huis Castello Banfi. Negen jaar oud!
Gertjan was er stellig van overtuigd dat hij de smaak van de Brunello in een oogwenk zou kunnen onderscheiden van een Spaanse boerenpummelwijn. Aldus geschiedde, wij schonken twee glazen in terwijl Gertjan buiten op het terras wachtte.
‘Kom maar!’
En zo begon het grote wijnproeven. Het degustatieproces nam langer in beslag dan verwacht. Het bleek geen sinecure om een kwaliteitswijn te onderscheiden van een wijn uit de schappen van Albert Heijn. Er werd gespoeld en gegorgeld, gegorgeld en gespoeld, maar enkele minuten later kwam dan toch het verlossende woord:
‘Ik denk dat dit ‘em is…’
Dat kwam er minder overtuigend uit dan wij op grond van prijs en faam van deze wijn hadden verwacht. Bovendien was het antwoord fout.
Thiemo kwam binnen. We vroegen hem de proef ook nog eens op de som te nemen. Thiemo gorgelde en spoelde aanmerkelijk nauwelijks met de twee wijnen. Hij hief een glas omhoog en zei vol overtuiging:
‘kan niet missen, dit is ‘em!’
Kijk, op zo’n reactie hadden wij nou gehoopt. De smaak van zo’n exorbitant dure wijn moet ineens duidelijk zijn. Geen geproef, gegorgel en geneuzel. Nee! ‘Dit is em’. Pats, boem, duidelijk.
Helaas had Thiemo het ook verkeerd.
Vincent en ik dronken het er ook niet aan af…
Ondanks deze deceptie werd het toch echt een gezellige avond. Met de alcoholpercentages in de Brunello was niets mis. Met die in de andere wijn trouwens ook niet. Daarna nog flink wat bier gedronken. Verschillende soorten op diverse terrassen en tot slot nog een Tequila’tje.
Toen ik gisteren wakker werd, voelde ik me allesbehalve gelukkig. ‘Hondsberoerd’ was beter op de situatie van toepassing. Ik wou weg bij mezelf.
En ik dacht: ik drink nooit meer … Brunello!

dinsdag 13 juli 2010

Traumateus

‘Geen trauma, wel rotstemming’ kopte de Telegraaf vanochtend. Ik zou die krant ook eigenlijk nooit moeten lezen. Alleen al het feit dat het blad aan zijn lezers uit moet leggen dat de verloren finale geen trauma oplevert...
Een trauma…. Het zou me wat wezen. Ik zie het al voor me, een Telegraaflezer komt op z’n werk:

Telegraaflezer: ‘Ik kom voorlopig niet meer.’
Chef: ‘Joh, vertel, wat is er?’
Telegraaflezer: ‘Ik heb een trauma.’
Chef: ‘Trauma?’
Telegraaflezer: ‘Ja, lul, snap je dat niet?! Nederland heeft verdomme de finale verloren!!’
Chef: ‘Ok, sorry man. Natuurlijk! Neem maar een sabbatical. Kijken we daarna wel weer verder…’

Een trauma… Hoe durft de Telegraaf alleen maar te suggereren dat het een trauma zou kunnen zijn?!
Ik zie het al voor me, een Telegraaflezer raakt aan de praat met iemand uit Srebrenica:

Telegraaflezer: ‘Srebrenica, waar ligt dat?’
Srebrenicaan: ‘In voormalig Joegoslavië’
Telegraaflezer: ‘Kijken ze daar allemaal zo ongelukkig?’
Srebrenicaan: ‘Meneer er zijn daar heel erge dingen gebeu…’
Telegraaflezer: ‘Nou daar weet ik alles van…’
Srebrenicaan: ‘Ah, meneer, u heeft er over gelezen?’
Telegraaflezer: ‘Nee, ik weet veel van erge dingen. Ik heb een trauma. Je weet wel van die verloren finale in 2010…’
Srebrenicaan: ‘Finale van 2010?’
Telegraaflezer: ‘Hé lul, je gaat me toch niet vertellen dat je nooit over de finale van 2010 hebt gehoord, he…?! Moet ik jou hier verdomme geschiedenisles gaan geven?!!’

Ok. Ik had ze ook liever zien winnen. Maar ik weet het niet, hoor, met dat voetbal. Als er dan toch mensen zijn die een trauma door hebben, dan misschien die meisjes in die Bavariajurkjes, die een week in de bak hebben gezeten… Of die scheids van de finale die dacht dat ‘ie bij een freefight gala aan het fluiten was…

Of ik,

Ik: ‘Ja, man, ik heb een trauma!’
Telegraaflezer: ‘Jij?!’
Ik: ‘Wekenlang tegen heug en meug geconfronteerd met die kutvuvuzela’s, kinderen die ruziën om beesies en de media die verstopt zaten met voetbal…’
Telegraaflezer: 'Ah joh, das toch leuk, man…'
Ik: 'Leuk?! Wil jij wel eens heel gauw je kop houden?'
Telegraaflezer: 'Hoezo?! Wat heb ik verkeerd gezegd?'
Ik: 'Verkeerd gezegd? Wegwezen kerel, of ik moet je die vuvuzela voeren… Als ik een partij ga oprichten is het eerste wat ik doe een Oranjevoddentaks invoeren en jij past je maar lekker aan anders stuur ik je met Sinterklaas mee naar Spanje…'

Tja, zo zou het kunnen gaan. Godzijdank heeft de Telegraaf ons vanochtend uitgelegd wat een écht trauma is…

maandag 5 juli 2010

Slik, nog meer bolletjes!

En ik had nog zo gezegd: ‘Jongens, in dit flesje zit een bolletje kwik. Klein, maar heel giftig. Afblijven, niet openmaken. Echt niet doen.’ De kinderen hadden begrijpend geknikt en bezworen er niet aan te komen. Gisteren opende ik mijn bureaula en pakte het flesje achteloos op.

Het bolletje kwik was weg!

Een hartgrondige vloek verliet mijn mond. Ik hoorde mezelf vreselijk tekeergaan –er verdwijnt de laatste tijd wel vaker wat- dit ging toch alle perken te buiten! Ik had nog zo gezegd: ‘afblijven!’

Ik sliep waardeloos. Waar was dat f***ing bolletje? Ongetwijfeld ergens gevallen. Hoe lang geleden eigenlijk? En waar? Ik slaap een deur naast dat bureau… hoe lang had ik kwikdampen in liggen ademen? Of lag het naast het bed van een van de kinderen te wasemen?

Vandaag losten de uren van angst en boosheid elkaar naadloos af: Wat zijn de risico’s? welke kabouter was eigenlijk verantwoordelijk voor deze verdwijning – geen van kinderen eiste de verantwoordelijkheid op- wat moest ik doen?

Talloze telefoontjes gepleegd – ik weet nu alles over kwik – ontzettend veel websites bekeken – ik ben de onbetwiste kwikmaster. Kort samengevat: de damp is zeer giftig, goed ventileren en vooral opruimen die troep. Maar ik kon het spul nergens vinden en niemand wist zogenaamd van iets…

Uiteindelijk vond ik in de lade van het flesje allemaal kleine bolletjes tussen de overige rommel.

De lade staat nu buiten. Alle spullen die erin zitten moeten weg. Ik weet nog steeds niet wie het gedaan heeft – ik heb besloten het los te laten, want ik werd er alleen maar erg onpedagogisch boos van.

Mijn zoektocht leverde me wel een interessante visie op van een groep alchemisten. Die legden uit dat alle metalen een waarde vertegenwoordigden. Mercurius –kwik – bracht het er niet best van af:

Kwik is het metaal van ‘ja’ zeggen en ‘nee’ doen. Kwik is het metaal van de woede. Kwik is het element van de onrust.

Dit alles leek me ontegenzeggelijk waar.

zondag 4 juli 2010

Kankerhitte


Mijn tolerantiegrens was laag vanochtend. Hij schommelde ergens rond PVV-niveau. Mijn fiets was de avond daarvoor gejat en ik had de nacht onvrijwillig in een ander bed doorgebracht. Omdat de treinen naar Zutphen niet reden moest ik bij mijn zusje blijven overnachten.
De grootste boosdoener van mijn korte lontje was evenwel het weer. Door de hitte had ik waardeloos geslapen. Nu zat ik in de trein en voelde me alweer gevangen door een plakkerige warmte waaraan geen ontkomen mogelijk was. Ik zou vandaag niet veel gaan pikken. Geen moeilijke vragen en geen gezeik.
Al gauw bleek dat ik niet de enige was die het moeilijk had. De hitte - te veel bier gedronken na Nederland-Brazilië - de oorzaak wist ik niet… Maar opeens werd de bedompte atmosfeer in de coupé uiteengereten door een scherpe, overslaande mannenstem:
‘IS HET NOU VERDOMME AFGELOPEN MET DAT GEPRAAT OVER WIE ER ALLEMAAL AAN KANKER ZIJN DOODGEGAAN?! MIJN DAG BEGINT PAS!’
Ik kon de moeite niet opbrengen om te kijken wie de kankerpraat zo beu was. 
Ik had ook geen zin om te kijken wie er hadden zitten kankerpraten. Twee oude dametjes, stelde ik me voor...
Hoe ook: het werd stil in de coupé. Heel stil.
En het bleef warm. Erg warm.

woensdag 23 juni 2010

bolletjes slikken


Hoe die pot verf naast mijn bed was terecht gekomen; ik wist het niet. Als ik het geweten had, dan had ik ‘em waarschijnlijk ook niet omgestoten. Vervelender was dat de verf zich aan de zwaartekracht onttrok en zich in bolletjes door de lucht verspreidde.

Ik sprong op en rukte het dakraam open in de hoop dat de bolletjes zo zouden verdwijnen. In lichte paniek besloot ik de slaapkamer maar helemaal te verlaten; verf inademen kan nooit bevorderlijk zijn voor de gezondheid. Ik trok de deur achter me dicht. Godzijdank, veilig.

Shit. Eline ligt nog in de slaapkamer. Die ligt daar nu verf in te ademen. Ik moet haar waarschuwen! Maar Eline houdt er niet van als ik haar ’s nachts wakker maak. Die wordt daar retesacherijnig van. Maar in deze situatie?!

Wacht eens even… bolletjes verf die door de kamer zweven… zweven er wel bolletjes verf door de kamer?

Nee, natuurlijk zweven er geen bolletjes verf door de kamer. Zelfs niet één. Ik liet Eline lekker slapen en ging maar weer naar bed.

Groene vingers


Eline en ik wisten het eigenlijk allebei al wel: een olijfboom kan best tegen een beetje vorst, maar deze megawinter... Toch bleven we tegen beter weten in iedere keer weer kijken of onze boom al tekenen van leven vertoonde. 
Maart: niks. April: nog niks. Mei: nog steeds niks. Het was duidelijk: onze boom was gaan hemelen. Een treurige stemming maakte zich van ons meester. Het was mijn verjaardagscadeau voor Eline, samen met vrienden en familie bijeengespaard. Het was de bedoeling dat 'ie ons zou overleven.
De krant bericht wel eens van vrijgezelle mannen die jarenlang met hun 
overleden moeder in huis blijven wonen. Ze hebben een bestaan met stank en vliegen verkozen boven een nog hardere realiteit. Zo lieten wij onze boom staan. Tegen beter weten in.
Net zoals ongetwijfeld zo'n vrijgezel wel eens naar zijn vergeelde, perkamenten moeder zit te kijken, zo stond ik laatst weer te talmen bij het boompje. Mijn blik dwaalde over de dorre twijgen en opeens... Opeens zag ik groen! 
Het uiteinde van een tak was blaadjes gaan vormen. Kleine, groene blaadjes. Een paar vingers van deze doodgevroren gewaande boom waren gaan tintelen! Er was nog leven! Er is nog hoop! Wie beschrijft de vreugde die ik in me op voelde wellen... 'Eline, kijk!!!'
Het is nog te vroeg om al te verregaande conclusies te trekken. We weten nog helemaal niet of deze boom verder uit zijn coma ontwaakt. Of de sapstromen overal op gang zullen komen, is nog maar zeer de vraag. Een ding weten we wel: volgende winter staat hij binnen.

zaterdag 12 juni 2010

Magisch stil op straat
Laag licht
de kade
hoge herenhuizen
meer dan een façade
Een merel fluit
Illustere wolkenluchten
Een auto rijdt voorbij
Ik hoor mezelf zuchten

maandag 29 maart 2010

Links houden

Tot de verkiezingen heb ik mijn blogactiviteiten naar onderstaande locatie verplaatst:

linkshouden.blogspot.com

dinsdag 16 maart 2010

Een kluizenaar met TBS

‘Meneer, ik wil kluizenaar worden’, zei Karim. Ik vond het vreemd voor een nieuwe Nederlander van achttien jaar. Zijn klasgenoten moesten er ook een beetje om grinniken. Ik zag al voor me hoe bling-bling-Karim zat te mediteren ergens in een aftands hutje in het Ketamagebergte...

‘Ik vraag me af of ik je goed begrijp, Karim’, antwoordde ik, ‘dus jij gaat je spreekbeurt over het kluizenaarsbestaan houden?’. Zijn antwoord luidde bevestigend. Ik had het gevoel dat ik bij de veter genomen werd. Laatst verkondigde hij nog dat hij een loopbaan als gangster ambieerde. Wacht eens even… ‘Karim, wat bedoel je met een kluizenaar?’

‘Nou, weet je, met maskers op, weet je, gewapend een bank binnenrennen en dan met springstof: boem. Je weet wel: een kluizenaar.’

Ok. Ik begreep het. Ik vroeg hem zijn beroepskeuze toch nog eens te heroverwegen en ging maar bij wat andere leerlingen kijken.

Gisteren moest Karim zijn spreekbeurt doen. Ik was erg benieuwd wat er uiteindelijk terecht was gekomen van zijn presentatie. Ik had hem al een tijd niet meer gezien. ‘Karim komt niet, hoor’, zei Errol toen ik vertelde wie die dag aan de beurt zouden zijn. ‘Hoezo komt Karim niet?’ ‘Karim heeft TBS’, antwoordde Errol. ‘TBS? Je bedoelt dat hij vastzit, misschien?’ Errol zei: ‘Ja, hij heeft TBS.’

Er ontspon zich een klein gesprek met een andere leerling die beweerde dat hij Karim vorige week nog had gezien, maar Errol bleef bij zijn TBS-verhaal. Feit was dat Karim niet op kwam dagen. Misschien was dat kluizenaarsverhaal toch serieuzer dan ik had gedacht… Of misschien had Karim TBC… Misschien zat hij echt vast, maar TBS ging me toch wat ver…

zaterdag 6 maart 2010

plaatsmaken

Op de dag dat ik mijn vriendin leerde kennen, zette ik een punt achter een affaire met een leuk meisje. Het stoorde me dat ik haar niks meer te vertellen had, maar wel steeds bij haar in bed kroop. Dat voelde wel lekker, maar niet goed. Voor alle duidelijkheid: ik stopte niet omdat ik die dag mijn vriendin zou ontmoeten. Dat wist ik immers nog niet. Maar een halve dag na mijn besluit was ze daar opeens: mijn vriendin. Nu, bijna drie jaar verder, heb ik mijn huur opgezegd en ben met haar gaan samenwonen.

Een paar dagen geleden liep ik voor een laatste inspectie door mijn oude woning. Er lag een briefje op de mat. Het was van het leuke meisje van drie jaar terug dat niet mijn vriendin is geworden. Ik had haar sinds die ene dag nog wel eens gezien, maar nooit meer echt gesproken.

Of ik haar even terug wilde bellen. Ze wilde wat weten over de buurt. Ze wilde in mijn oude huisje gaan wonen: ‘Ik zag het in de woonkrant staan. Pas toen ik de straat inliep, realiseerde ik me dat jij daar woonde.’

vrijdag 26 februari 2010

De slaap der rechtvaardigen

Na een zware dag liet ik mij gisteren gesloopt, maar voldaan achterover vallen in bed. Plotseling, uit het niets, maar wel veel te laat, drong tot mij door: ik heb nachtdienst...!

Nachtdienst, dat moet ik even uitleggen...Slapend geld verdienen, het is volgens mij maar voor weinigen weggelegd. Toch ben ik een van die gelukkigen. Brandwacht in een verzorgingshuis. Het enige wat ik hoef te doen is slapen. In geval van calamiteiten moet ik helpen ontruimen. Het verdient niet zo veel, maar ik hoef ook alleen maar wat vrijheid in te leveren.

Toch viel het me in eerste instantie tegen; het matras bleek de flexibiliteit van gewapend beton te hebben en de gordijnen waren transparant. Daarbij bleek de rookruimte zich in het aanpalende vertrek te bevinden, zodat ik ’s ochtends vroeg werd gewekt door opgeruimd geklets en de geur van een palingrokerij... Maar alles went.

Wel blijft het jammer wanneer je niet naar een feestje kunt. Gelukkig zijn mijn collega’s redelijk flexibel en kan er wel eens gewisseld worden. Een paar maanden terug ruilde ik ook een dienst. Helaas keek ik verkeerd op het rooster en nam ik de dienst niet van mijn collega over maar van mezelf. Mijn collega zag het wel, maar was zo slinks om er niks van te zeggen, gaf hij achteraf toe. Hij kreeg zo betaald voor een dienst die hij niet hoefde te draaien. Ik vond het minder amusant. Vooral toen ’s avonds gebeld werd waar ik toch bleef...

...Eergisteren kwam ik er dus achter dat ik weer niet op tijd zou komen... Een hartgrondige vloek verliet mijn mond. Over een kwartier moest ik er zijn! Dat zou ik nooit redden. Bovendien had ik minder dan geen zin. Ik belde en legde de situatie uit aan het nachthoofd.

‘Vreemd’, zei het nachthoofd, ‘weet je zeker dat je moet werken?’ ‘Absoluut’, antwoordde ik. ‘Vreemd’, zei het nachthoofd nogmaals. ‘Je collega (...) is net binnengekomen, hij zal nu wel in bed liggen...’ Ik zei goedennacht, kneep mezelf in m’n arm en ging naast mijn vriendin liggen die mij niet begrijpend aankeek.

Wat een verbluffend toeval!

Ik was vergeten dat ik moest werken en hij had zich uitgerekend vandaag vergist! Daarbij komt dat het uitgerekend de collega waar ik nog een rekening mee moest vereffenen!

Ik heb vannacht heerlijk geslapen.

maandag 22 februari 2010

Fantoomspullen

‘Leven is sterven’, zei buurman Jan. ‘Dat is wat de Boeddha zegt, maar dat willen de mensen niet zien!’ Hij zei het met overslaande stem. Hij leek het de sterfelijken kwalijk te nemen. Hoe we precies dit existentialisme waren binnengerold, wist ik eigenlijk niet. Ik kwam alleen maar een paar kroonsteentjes halen. Toch leek het onderwerp goed bij het moment te passen; het huis aan de Broekstraat was helemaal leeg. Het voelde wel een beetje als afstand nemen van een leven en opgaan in iets anders…

‘Jij en je vriendin doen ook mee aan dat verzet tegen het sterven’ verstoorde Jans stem de idylle. ‘Jullie gaan samenwonen. Daar begint de angst, want alles wat je hebt, raak je ook weer kwijt. Onherroepelijk leef je toe naar dat moment waar je elkaar weer zult verliezen.’ Hij had vast een punt. Maar toch voelde ik nu voornamelijk rust in mijn lege huis, dat spoedig mijn huis niet meer zou zijn.

Ik nam me ter plekke voor dat als Jans nuchtere bespiegeling realiteit zou worden -als Eline en ik door wat dan ook weer uiteen zouden gaan- ik nooit meer zoveel spullen om me heen zou vergaren. Het voelde zo licht, nu. De helft naar de kringloop nog wat bij het grofvuil en een busje naar Eline. Mochten we uit elkaar gaan dan zou ik niet meer willen hebben dan er in een paar stevige koffers past. We zouden meer ruzie hebben over wat ik mee moest nemen dan wat ik mocht laten staan...

Een beetje vreemd was het wel, dat lege huis. Een paar keer had ik al in de spiegel gekeken die er niet meer hing. Mijn mobiel wilde ik op het dressoir leggen dat er niet meer stond. Ik knipte een licht aan, maar het bleef donker. Alleen fantoomspullen stonden er nog. Wat fijn dat het allemaal weg was! Ik moest er een beetje om lachen.

maandag 15 februari 2010

Grote onthufterdag

Het verbaasde me helemaal niet toen ik laatst in de krant las dat instanties mensen ontraden om huftergedrag te corrigeren. Zelf beperk mijn opvoedende taken liefst tot binnen de muren van een schoolgebouw, maar mijn vriendin is een stuk onbesuisder. Ze spreekt soms zomaar mensen aan die de publieke ruimte als vuilnisbak gebruiken.

Deze zomer nog toen een meisje vanaf een scooter haar lege flesje AA-drink op het trottoir wierp. ‘Gooi het daar maar neer, joh!’riep mijn vriendin. Hetgeen haar op een ‘Ach houd je bek, kutwijf’, kwam te staan. Nu kan mijn vriendin best wel eens een kutwijf zijn, maar dan is het nog altijd wel mijn kutwijf en als iemand anders haar zomaar kutwijf noemt, dan vind ik zo’n persoon per definitie een erger kutwijf dan mijn vriendin ooit een kutwijf kan zijn.

Het advies om hufters niet aan te spreken begrijp ik dus goed. Waarschijnlijk zou onze wetgever zelfs verder moeten gaan: ‘Corrigeren van huftergedrag kan belediging, de dood of ernstig letsel ten gevolg hebben’ zou achterop iedere scooter moeten staan…of: ‘Hufters corrigeren, begin er niet aan.’

Ik begrijp het advies, maar toch had ik liever de oproep gehoord om huftergedrag wél te corrigeren.

Het is vandaag warmetruiendag. Iedereen wordt gestimuleerd een warme trui aan te doen en de verwarming lager te zetten. Ik pleit voor de grote onthufterdag. ‘Neem vandaag een knuppel mee en spreek iedere hufter aan op zijn misdragingen.’

Hoe het advies om hufters niet te onthufteren tot stand is gekomen, weet ik eigenlijk niet. Ik neem aan dat men aan de hand van aangiftes bij de politie heeft geconstateerd dat het riskant is. Bedenkelijk, eigenlijk. Er is vast geen database die bijhoudt hoeveel mensen géén klappen krijgen als ze iemand wijzen op asociaal gedrag.

De zangeres van mijn band vertelde dat ze laatst benauwde ogenblikken had meegemaakt in een wachtruimte op het station. Ze zat daar met haar zoontje terwijl een vervaarlijk ogende jongere een peuk opstak. Ze had er last van, maar buiten was het koud. Ze schraapte dus alle moed bijeen en zei: ‘zou je die sigaret misschien buiten op willen roken?’

De jongen had haar indringend aangekeken en gezegd: ‘Nou, als jij daar last van hebt, … dan doe ik dat!’

maandag 11 januari 2010

Mama

Een Somalische met vijf kroezige welpjes schommelde de coupé binnen. De moeder en haar jongste zoontje namen tegenover mij plaats, de anderen verspreidden zich over de overige vrije zitplaatsen.

Het jongetje –ik schatte hem een jaar of drie- nam mij aandachtig in zich op. Na tien minuten leek dat observeren hem niet meer voldoende te boeien. Hij begon vragen te stellen. Geen impertinente vragen, hoor, maar toch begon ik mij een klein beetje ongemakkelijk te voelen.

Hoe ik aan die pleister om mijn vinger kwam, of ik ook vijf kinderen had, of mijn moeder ook vijf kinderen had, hoe mijn moeder heette… Braaf beantwoordde ik de vragen die het knaapje op mij afvuurde. De mensen in de coupé gniffelden.

Op een zeker moment leek het mij verstandig om het heft van de conversatie zelf in handen te nemen. Ik bedacht dat tegenvragen stellen zijn oprukkende interesse waarschijnlijk zouden wel wat konden temperen.

‘Hoe heet jouw moeder dan?’ Omzeilde ik zijn laatste vraag.

Het jongetje hoefde daar niet lang over na te denken.

‘Mama.’