dinsdag 20 juli 2010

Raar, maar waar

Het industrieterrein was verlaten. Nadat ik de deuren van de gehuurde bus had afgesloten, wierp ik de sleutel in de daarvoor bestemde gleuf en fietste weg. Verderop langs de weg stond een man een eindje van zijn Opel Zafira in het gras. Hij staarde naar een klein meertje. Zeker aan het pissen, dacht ik. Maar nee. Hij piste niet. Hij keek nu wat om zich heen en nam de omgeving in zich op. Vreemde plek om van de natuur te genieten, leek me. Een industrieterrein. Er zijn mensen die ervan houden; de troosteloosheid van de zware industrie. Maar dit was een industrieterrein in Zutphen. Een lullig industrieterrein. ‘De Revelhorst’. Toch wel een beetje troosteloos omdat het er zelfs niet in slaagt een écht industrieterrein te zijn…

Maar wat deed die man daar? Hij zag mij. Ik zag dat hij deed alsof hij klaar was met wat hij daar aan het doen was. Maar hij was niet klaar. Hij deed alsof. Hij draaide zich om, om terug te lopen naar zijn auto. Ik besloot te doen alsof zijn gedragingen mij niet interesseerden en vestigde mijn blik weer op de weg. Maar ik deed ook alsof. Een paar seconden later draaide ik mij weer om. Ik zag de man op een sullig holletje naar zijn auto rennen en er iets uit pakken. Iets zwarts. Ik kon niet zien wat. Hij holde weer terug naar het meertje en keek weer om zich heen. Hij zag mij naar hem kijken. Hij zag er niet uit als een crimineel. Maar zien alle criminelen er uit als criminelen? Trouwens, wat is een crimineel? Zijn alle mensen die iets hebben gedaan wat niet mag, criminelen?

Ik weet het niet, maar die man wilde niet dat ik hem zag. Hij wilde niet dat ik zag of hij al dan niet iets zwarts in het water ging gooien. Hij wilde niet dat ik zijn kentekenplaat zou onthouden –maar die kon ik inmiddels ook niet meer lezen- en dat ik ondertussen gestopt was en naar hem stond te kijken, dat wilde hij ook niet. Ik besloot daar, dat die kleine, vreemde gebeurtenis een verhaaltje waard was. Ik vond het jammer, maar het leek me verstandiger dat het een verhaaltje zou worden met een open einde. Ik stapte op mijn fiets en reed weg.

zondag 18 juli 2010

Brunello di Montalcino

Vijfenveertig euro voor een fles wijn is ook buiten crisistijd al veel geld. Daar verwacht je iets voor terug. Toch? Wij in ieder geval wel.
Al een week hadden we ons mentaal voorbereid op het ‘breken’ van de wijn in onze monden, weergaloze olfactorische sensaties en smaakboeketten die zich in onze mondholte zouden ontvouwen… We hebben het hier verdomme wel over een Brunello die Montalcino, van het huis Castello Banfi. Negen jaar oud!
Gertjan was er stellig van overtuigd dat hij de smaak van de Brunello in een oogwenk zou kunnen onderscheiden van een Spaanse boerenpummelwijn. Aldus geschiedde, wij schonken twee glazen in terwijl Gertjan buiten op het terras wachtte.
‘Kom maar!’
En zo begon het grote wijnproeven. Het degustatieproces nam langer in beslag dan verwacht. Het bleek geen sinecure om een kwaliteitswijn te onderscheiden van een wijn uit de schappen van Albert Heijn. Er werd gespoeld en gegorgeld, gegorgeld en gespoeld, maar enkele minuten later kwam dan toch het verlossende woord:
‘Ik denk dat dit ‘em is…’
Dat kwam er minder overtuigend uit dan wij op grond van prijs en faam van deze wijn hadden verwacht. Bovendien was het antwoord fout.
Thiemo kwam binnen. We vroegen hem de proef ook nog eens op de som te nemen. Thiemo gorgelde en spoelde aanmerkelijk nauwelijks met de twee wijnen. Hij hief een glas omhoog en zei vol overtuiging:
‘kan niet missen, dit is ‘em!’
Kijk, op zo’n reactie hadden wij nou gehoopt. De smaak van zo’n exorbitant dure wijn moet ineens duidelijk zijn. Geen geproef, gegorgel en geneuzel. Nee! ‘Dit is em’. Pats, boem, duidelijk.
Helaas had Thiemo het ook verkeerd.
Vincent en ik dronken het er ook niet aan af…
Ondanks deze deceptie werd het toch echt een gezellige avond. Met de alcoholpercentages in de Brunello was niets mis. Met die in de andere wijn trouwens ook niet. Daarna nog flink wat bier gedronken. Verschillende soorten op diverse terrassen en tot slot nog een Tequila’tje.
Toen ik gisteren wakker werd, voelde ik me allesbehalve gelukkig. ‘Hondsberoerd’ was beter op de situatie van toepassing. Ik wou weg bij mezelf.
En ik dacht: ik drink nooit meer … Brunello!

dinsdag 13 juli 2010

Traumateus

‘Geen trauma, wel rotstemming’ kopte de Telegraaf vanochtend. Ik zou die krant ook eigenlijk nooit moeten lezen. Alleen al het feit dat het blad aan zijn lezers uit moet leggen dat de verloren finale geen trauma oplevert...
Een trauma…. Het zou me wat wezen. Ik zie het al voor me, een Telegraaflezer komt op z’n werk:

Telegraaflezer: ‘Ik kom voorlopig niet meer.’
Chef: ‘Joh, vertel, wat is er?’
Telegraaflezer: ‘Ik heb een trauma.’
Chef: ‘Trauma?’
Telegraaflezer: ‘Ja, lul, snap je dat niet?! Nederland heeft verdomme de finale verloren!!’
Chef: ‘Ok, sorry man. Natuurlijk! Neem maar een sabbatical. Kijken we daarna wel weer verder…’

Een trauma… Hoe durft de Telegraaf alleen maar te suggereren dat het een trauma zou kunnen zijn?!
Ik zie het al voor me, een Telegraaflezer raakt aan de praat met iemand uit Srebrenica:

Telegraaflezer: ‘Srebrenica, waar ligt dat?’
Srebrenicaan: ‘In voormalig Joegoslavië’
Telegraaflezer: ‘Kijken ze daar allemaal zo ongelukkig?’
Srebrenicaan: ‘Meneer er zijn daar heel erge dingen gebeu…’
Telegraaflezer: ‘Nou daar weet ik alles van…’
Srebrenicaan: ‘Ah, meneer, u heeft er over gelezen?’
Telegraaflezer: ‘Nee, ik weet veel van erge dingen. Ik heb een trauma. Je weet wel van die verloren finale in 2010…’
Srebrenicaan: ‘Finale van 2010?’
Telegraaflezer: ‘Hé lul, je gaat me toch niet vertellen dat je nooit over de finale van 2010 hebt gehoord, he…?! Moet ik jou hier verdomme geschiedenisles gaan geven?!!’

Ok. Ik had ze ook liever zien winnen. Maar ik weet het niet, hoor, met dat voetbal. Als er dan toch mensen zijn die een trauma door hebben, dan misschien die meisjes in die Bavariajurkjes, die een week in de bak hebben gezeten… Of die scheids van de finale die dacht dat ‘ie bij een freefight gala aan het fluiten was…

Of ik,

Ik: ‘Ja, man, ik heb een trauma!’
Telegraaflezer: ‘Jij?!’
Ik: ‘Wekenlang tegen heug en meug geconfronteerd met die kutvuvuzela’s, kinderen die ruziën om beesies en de media die verstopt zaten met voetbal…’
Telegraaflezer: 'Ah joh, das toch leuk, man…'
Ik: 'Leuk?! Wil jij wel eens heel gauw je kop houden?'
Telegraaflezer: 'Hoezo?! Wat heb ik verkeerd gezegd?'
Ik: 'Verkeerd gezegd? Wegwezen kerel, of ik moet je die vuvuzela voeren… Als ik een partij ga oprichten is het eerste wat ik doe een Oranjevoddentaks invoeren en jij past je maar lekker aan anders stuur ik je met Sinterklaas mee naar Spanje…'

Tja, zo zou het kunnen gaan. Godzijdank heeft de Telegraaf ons vanochtend uitgelegd wat een écht trauma is…

maandag 5 juli 2010

Slik, nog meer bolletjes!

En ik had nog zo gezegd: ‘Jongens, in dit flesje zit een bolletje kwik. Klein, maar heel giftig. Afblijven, niet openmaken. Echt niet doen.’ De kinderen hadden begrijpend geknikt en bezworen er niet aan te komen. Gisteren opende ik mijn bureaula en pakte het flesje achteloos op.

Het bolletje kwik was weg!

Een hartgrondige vloek verliet mijn mond. Ik hoorde mezelf vreselijk tekeergaan –er verdwijnt de laatste tijd wel vaker wat- dit ging toch alle perken te buiten! Ik had nog zo gezegd: ‘afblijven!’

Ik sliep waardeloos. Waar was dat f***ing bolletje? Ongetwijfeld ergens gevallen. Hoe lang geleden eigenlijk? En waar? Ik slaap een deur naast dat bureau… hoe lang had ik kwikdampen in liggen ademen? Of lag het naast het bed van een van de kinderen te wasemen?

Vandaag losten de uren van angst en boosheid elkaar naadloos af: Wat zijn de risico’s? welke kabouter was eigenlijk verantwoordelijk voor deze verdwijning – geen van kinderen eiste de verantwoordelijkheid op- wat moest ik doen?

Talloze telefoontjes gepleegd – ik weet nu alles over kwik – ontzettend veel websites bekeken – ik ben de onbetwiste kwikmaster. Kort samengevat: de damp is zeer giftig, goed ventileren en vooral opruimen die troep. Maar ik kon het spul nergens vinden en niemand wist zogenaamd van iets…

Uiteindelijk vond ik in de lade van het flesje allemaal kleine bolletjes tussen de overige rommel.

De lade staat nu buiten. Alle spullen die erin zitten moeten weg. Ik weet nog steeds niet wie het gedaan heeft – ik heb besloten het los te laten, want ik werd er alleen maar erg onpedagogisch boos van.

Mijn zoektocht leverde me wel een interessante visie op van een groep alchemisten. Die legden uit dat alle metalen een waarde vertegenwoordigden. Mercurius –kwik – bracht het er niet best van af:

Kwik is het metaal van ‘ja’ zeggen en ‘nee’ doen. Kwik is het metaal van de woede. Kwik is het element van de onrust.

Dit alles leek me ontegenzeggelijk waar.

zondag 4 juli 2010

Kankerhitte


Mijn tolerantiegrens was laag vanochtend. Hij schommelde ergens rond PVV-niveau. Mijn fiets was de avond daarvoor gejat en ik had de nacht onvrijwillig in een ander bed doorgebracht. Omdat de treinen naar Zutphen niet reden moest ik bij mijn zusje blijven overnachten.
De grootste boosdoener van mijn korte lontje was evenwel het weer. Door de hitte had ik waardeloos geslapen. Nu zat ik in de trein en voelde me alweer gevangen door een plakkerige warmte waaraan geen ontkomen mogelijk was. Ik zou vandaag niet veel gaan pikken. Geen moeilijke vragen en geen gezeik.
Al gauw bleek dat ik niet de enige was die het moeilijk had. De hitte - te veel bier gedronken na Nederland-Brazilië - de oorzaak wist ik niet… Maar opeens werd de bedompte atmosfeer in de coupé uiteengereten door een scherpe, overslaande mannenstem:
‘IS HET NOU VERDOMME AFGELOPEN MET DAT GEPRAAT OVER WIE ER ALLEMAAL AAN KANKER ZIJN DOODGEGAAN?! MIJN DAG BEGINT PAS!’
Ik kon de moeite niet opbrengen om te kijken wie de kankerpraat zo beu was. 
Ik had ook geen zin om te kijken wie er hadden zitten kankerpraten. Twee oude dametjes, stelde ik me voor...
Hoe ook: het werd stil in de coupé. Heel stil.
En het bleef warm. Erg warm.