maandag 21 november 2011

Ik moet helemaal niks!

Een niet nader te noemen oud-collega op een niet nader te noemen scholengemeenschap vertelde, dat hij een keer zijn bomvolle postvak zonder te kijken in een vuilnisbak had gekieperd.

Heb ik ook wel eens zin in.

Hoeveel mailtjes ontvang ik niet waarop men antwoord verwacht? Hoeveel ‘belangrijke’ informatie stapelt zich niet op in mijn postvak? Dingen die ik móét lezen en waar ik op móét reageren…

Ik denk wel eens: als ik al zo veel moet, hoeveel moet de directeur dan, hoeveel moeten ministers en hoeveel moeten presidenten? Komen die mensen überhaupt nog aan iets zinnigs toe als ze zo veel moeten? Is er nog ruimte om iets te willen?

Al dat moeten, is niet goed. Daar ben ik van overtuigd; er zou minder moeten worden gemoeten. We worden er willoze radertjes van. Verleren het om zelf na te denken. Komen niet meer aan dingen toe die écht nodig zijn.

Kijk maar om je heen.

Die oud-collega die zijn postvak leegstortte, zette me echt aan het denken. Vooral wat hij erbij zei: “Ik heb er nooit problemen mee gehad; helemaal zero. Er zat niks belangrijks tussen; niemand zei ooit dat ik iets had gemist!”

maandag 8 augustus 2011

Alc.h.l

Ik liep met een vriend door de stad toen hij een oud-collega tegenkwam. Een sympathieke kerel die er evenwel nogal onverzorgd uitzag en een flinke dranklucht verspreidde. Uiterlijk en geur correspondeerden aardig met het verhaal dat hij tegen mijn goede vriend begon te vertellen. Het was een treurig relaas over zijn ontslag en de vruchteloze zoektocht naar werk die daarop was begonnen.

Mijn kameraad was erg begaan met zijn lot en luisterde aandachtig. Ik vond de sarcastische wijze waarop de mislukkingen werden geëtaleerd vooral amusant. Maar dat ik op een bepaald moment in lachen uitbarstte, ging waarschijnlijk te ver. Mijn vriend keek me een beetje verwijtend aan. Ik kon er niks aan doen. Het kwam door de tekst op het T-shirt van de man:



Veenendaal

Mijn polyglottische vriend Rick was op bezoek. Zijn telefoon ging en er volgde een gesprek in een onbekende, exotische taal.

“Wie was dat, Rick?” vroeg ik.

“Een vriend. Een Grieks Orthodoxe Jood uit Albanië.” antwoordde Rick.

“Belde hij uit Griekenland, Israël of Albanië?” wilde ik weten.

Rick: “Uit Veenendaal.”

vrijdag 3 juni 2011

Ik ben er nog - Ondanks Scientology

Het waren zware tijden. Ik was zeventien, net van school gestuurd en ik leefde op gespannen voet met mijn ouders. Mijn goede vriend Erik had het thuis ook niet al te knus en was zojuist begonnen aan begeleid kamerwonen.

Maar gedeelde smart is halve smart. Wij trokken veel samen op en besloten een dagje naar Amsterdam te gaan. Wij voelden ons in het bonzend hart van de hoofdstad –waar in tegenstelling tot thuis wel alles mogelijk leek- als vissen in het water…
Tot het eind van de middag.

We waren alweer op weg naar het station toen we in de Kalverstraat door een vriendelijke man werden aangesproken. Of we misschien mee wilden doen aan een onderzoekje.

Wij waren de beroerdsten niet. Even later liepen we achter hem aan een groot gebouw binnen waar veel jongeren, allochtonen en fragiel-ogende mensen papieren zaten in te vullen. Overal lagen boeken en video’s met uitbarstende vulkanen en de titel ‘Dianetics’.

Ik begon een beetje te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het onderzoek, maar welwillend als ik was, begon ik toch met het invullen van ellenlange vragenlijsten met gewetensvragen. Ik was wel anderhalf uur bezig.

Erik was veel eerder klaar. Vanuit mijn ooghoeken zag ik hem een geanimeerd gesprek voeren met de meneer die hem zojuist had opgehaald om de resultaten door te nemen.
Niet lang nadat mijn formulieren waren ingenomen, werd ik ook opgehaald.

Een vriendelijke mevrouw met een sterk Amerikaans accent stelde wat oppervlakkige vragen. Over mijn woonplaats, of ik het leuk had in Amsterdam… om vervolgens een radicaal ander pad in te slaan:

“Maar, Gijs, luister: het gaat heel slecht met jou!”

De plotselinge ommezwaai deed me schudden op mijn grondvesten. Wat kregen we in hemelsnaam nou?! De vrouw deed er nog een schep bovenop:

“Je bent suïcide, Gijs. Wij willen je helpen.”

Ik wilde weg. Ik stond op en wilde gaan. Dwingend en met een priemende blik vervolgde de vrouw: “Ga zitten, Gijs. Je maakt me heel boos.”

Ze pakte een grafiek en begon te vertellen dat het de uitkomst van het onderzoek was en dat alles wees op een aanstaande suïcide. Ik voelde hoe een soort paniek zich van me meester maakte.

“Ik heb hier geen trek in. Ik ga.” Wist ik nog uit te brengen. Terwijl de vrouw nog dreigend op me inpraatte, draaide ik me om en liep weg. Opeens werd ze weer vriendelijk en riep me na: “Als je je nog bedenkt, ben je altijd welkom!”

Ik dacht nog niet over suïcide, maar ik voelde me wel vrij afschuwelijk na dit korte gesprek. Misschien had die mevrouw wél een punt… ik was per slot van rekening net van school gestuurd. Mijn ouders hádden de balen van me… Welke kant ging dit op?!

Erik kwam ook aanlopen. Zal je zien dat ze hem de hemel hebben ingeprezen, dacht ik. We liepen de trappen af, het pand uit. Erik zei geen woord. Ik zweeg ook. Bij de voordeur draaide Erik zich naar me toe en zei: “Ik ben een gevaar voor de samenleving!”

Ik barstte in een oorverdovend gelach uit. Erik kon het niet waarderen. “Wat sta je nou stom te lachen man. Het was een vreselijk gesprek!”

“Ik ben suïcide!” grijnsde ik. Hij kon er nog steeds de lol niet van inzien. “Maak er maar grapjes over”, mompelde hij. Pas toen hem duidelijk werd dat we alletwee de grond ingestampt waren, kon hij er een klein beetje om lachen.

Op weg naar het Centraal Station maakte de opluchting plaats voor woede. We waren met onze eigen antwoorden om de oren geslagen. Die antwoorden waren opgepompt en naar ons teruggesmeten. Het waren schoften! Als we niet samen waren geweest dan hadden we er nu misschien nog in geloofd.

De man had geprobeerd om Erik een self-helpvideo te verpatsen voor 270 gulden… Dat hij financiële problemen had, vond de man helemaal geen argument. “Het is een investering!” Had hij geroepen. Uiteindelijk was hij boos geworden en had hij gezegd dat Erik weg moest gaan…

Wij waren bij Scietology binnengeweest. Godzijdank maar even!

zaterdag 28 mei 2011

Grote onthufterdag (2)

Vorig jaar stelde ik voor, na een verbale aanvaring op straat met twee hufters, om ‘grote onthufterdag’ te introduceren. Een dag waarop men tegen het advies van de politie in, medeburgers wél aanspreekt op huftergedrag.

Nico en ik waren op weg naar een toneelvoorstelling. Al voor we waren aangekomen, kregen we in Klarendal een staaltje free-style straattheater voor onze kiezen.

Op de stoep stond een dunne jongeman in trainingspak te praten met een jongen op een scooter. Dat was een dikke jongen. Een heel erg dikke gozer. Een kolossaal figuur. Hij dronk tijdens de conversatie een blikje cola.

Net op het moment dat wij het tweetal passeerden, nam de dikkerd een laatste teug cola en wierp vervolgens het blikje achteloos op straat.

“Hé, klootzak!”

Riep de dunne, terwijl hij het blikje opraapte.

“Wat flik je me nou? Je gaat hier geen rotzooi op straat gooien, eikel! Doe dat ff bij dat eigen kankerkamp van je voor de deur!”

“Ach flikker toch op, man….”

Antwoordde de dikke. Of iets van die strekking. Wij konden het niet meer goed horen, want we waren het duo voorbij. Hoewel ik dolgraag de afloop van dit ideologische geschil had meegemaakt, leek het me niet wijs te blijven kijken. De kans was te groot dat de eenheid dan snel zou zijn weergekeerd ten koste van ons fysieke welbevinden.

Maar ik was verheugd. Er wordt onthufterd.


maandag 23 mei 2011

Míjn vegaballetjes!

Tristan had voor een wereldreis aan spullen ingepakt voor schoolkamp. Ik moest alle zeilen bijzetten om koers te houden op mijn fiets met zijn enorme koffer op het voorrek. Op compassie van Eline en Bente hoefde ik niet te rekenen. Ze fietsten grinnikend achter mij aan. Toen ik bij het eerste kruispunt zwabberend tot stilstand kwam en ternauwernood een kruis-stangbotsing kon voorkomen, nam het gelach alleen maar toe. "Oehoe, Gijs, daar knalde je bijna op je piemeltje..." hinnikte Eline. Voor mij hoefde het niet zo expliciet in het bijzijn van de kinderen; ik voelde me door deze ontsnapping aan de kruisdood al genoeg in mijn mannelijkheid aangetast..."op m'n 'piemeltje'..." Hmpfff. Bente deed er nog een schepje bovenop en voegde er giechelig aan toe: "en op je vega-balletjes!"

woensdag 13 april 2011

Of toch wél kernenergie?

Mathijs wilde graag een vuurtje maken met een vergrootglas en een stapel papier. “Denk je wel aan de veiligheid?” vroeg ik. “Ja”, antwoordde Mathijs.

Vijf minuten later zag ik hem met zijn vergrootglas op de kurkdroge, zonovergoten zomerdag voor de open tuindeur zitten naast een stapel papier. “Mathijs!” riep ik uit. Hij keek me vragend aan. “Je zou toch aan de veiligheid denken?!” Hij knikte en antwoordde weer: “Ja.”

“Maar je zit nu ín de deuropening naast een stapel papier, terwijl de wind het huis in waait, papiertjes te branden!” “Ja”, antwoordde Mathijs. “Waar is de emmer water om het vuur te doven als het misgaat? Waarom zit je hier voor de open deur en niet bij de vuurplaats?!”

Terwijl ik het allemaal zei, begreep ik dat ik hem had moeten helpen. Mathijs had zojuist het vuur ontdekt en wie iets ontdekt, kán nog niet bezig zijn met de consequenties van die ontdekking.

De afgelopen maand ben ik fel tekeergegaan tegen kernenergie. Afschaffen. Mee stoppen. Kappen. Onbeheersbaar.

Maar is die opstelling wel terecht? Zou een mensheid met die mentaliteit ooit het vuur hebben leren gebruiken? Vroeg ik mij vandaag af toen ik naar onze nieuwe houtkachel stond te kijken.

De mensheid heeft zojuist de radioactiviteit ontdekt. We zijn een paar dagen verder in de eeuwigheid en we weten ook wat de huiveringwekkende gevolgen ervan kunnen zijn op het leven. In de oudheid moet men met een vergelijkbare angst naar het vuur hebben gekeken.

Vuur is gevaarlijk. Radioactiviteit is ook gevaarlijk. Met vuur kunnen dingen misgaan, met radioactiviteit ook. Moeten we het vuur verbieden? Lijkt me niet zo’n goed idee. Moeten we radioactiviteit verbieden? Waarschijnlijk wel.

Mathijs weet nu dat hij zijn vuurtje op een veilige plek moet maken en dat hij een emmertje water klaar moet zetten voor als het misgaat. De mensheid zet kerncentrales neer op onveilige plekken en – nog veel belangrijker – een emmertje water helpt niet als het misgaat. Wat wel helpt: ....?

Laat de wetenschap zich maar eens buigen over de mogelijkheden om straling te neutraliseren en een kernreactie te stoppen. Alles heeft een tegenpool. Die moet er ook zijn voor radioactiviteit.

Zolang men scheuren in kerncentrales probeert dicht te proppen met zaagsel, verscheurde kranten en stoffen uit luiers (zoals in Fukushima is gebeurd!) hebben we er nog onvoldoende van begrepen. Zolang men uit machteloosheid vele tonnen radioactief water en stoom laat ontsnappen, dat zich met de golfstromen en door de lucht over alle windstreken verspreidt (zoals in Fukushima nog steeds gebeurt!), dan mag er van grootschalige toepassing van kernenergie niet langer sprake zijn!

woensdag 6 april 2011

Alles mag langzamer

Wubbo Ockels, de ex-astronaut wiens naam mij altijd aan chips doet denken, heeft een superbus gepresenteerd. Het gaat om een elektrische bus die met gemak 250 km/u haalt.

Ik vind Wubbo een sympathieke man. Zijn betrokkenheid bij duurzame projecten draagt daar in hoge mate aan bij. Hij was bezig met een ecologische boot – die helaas tot zinken is gebracht – en hij heeft een idee om met vliegers energie op te wekken. Toch heb ik bedenkingen bij deze bus.

Men zegt dat problemen niet opgelost kunnen worden op het niveau waarop ze worden gecreëerd. Die zin heeft me altijd gefascineerd. Iets zegt mij dat er veel waarheid in zit, maar ik heb de zinsnede nooit helemaal kunnen doorgronden. Totdat ik de bus van Ockels zag.

De bus is ongetwijfeld ontwikkeld als revolutionaire poging om een probleem op te lossen. Aangezien het een elektrische bus is, denk ik dat hij gemaakt is met de bedoeling om de uitstoot van CO2 tegen te gaan. Toch schiet de uitvinding volgens mij zijn doel voorbij, maar dat is misschien inherent aan snelle voertuigen…

Ik zit met die snelheid.

De vraag komt bij mij op: waarom zo snel? Wat is er revolutionair en duurzaam aan een snelle bus? De meeste mensen weten dat snelheid om de input van veel energie vraagt. Als kind dacht ik dat snel naar je bestemming rijden zuiniger was, omdat je dan korter in de auto zat, maar Wubbo weet ongetwijfeld beter… Waarom dus zo snel?

Ik kom niet tot bevredigende antwoorden. Die bus is snel, omdat het een poging is om duurzaamheid voor niet duurzame mensen interessant te maken. Daarbij is deze bus zijn doel voorbijgeflitst.

‘Alles moet sneller’ is de achterliggende gedachte. De achterliggende gedachte is niet: ‘alles moet duurzamer’. Deze bus is een poging om een probleem op te lossen op het niveau waarop het is ontstaan. Volgens mij is de behoefte aan sneller (en meer) namelijk de oorzaak van het milieuprobleem waar deze bus een oplossing voor wil zijn.

Wubbo Ockels had een andere bus moeten uitvinden als hij iets revolutionairs en duurzaams had willen maken. Eentje die niet harder kan dan dertig km per uur. Een bus die het verkeer ophoudt. Een bus waarachter constant een rij vloekende automobilisten rijdt tot eindelijk het kwartje valt:

‘ALLES MAG LANGZAMER’.

woensdag 9 maart 2011

Rick

Het mooiste aan Rick vind ik zijn onbevangenheid. Verder komt het woord gêne niet in zijn woordenboeken voor. Die twee eigenschappen gecombineerd met zijn ongebreidelde interesse, communicatiedrift en talenkennis leveren hem altijd nieuwe ontmoetingen en onverwachte situaties op. Zo is hij het ene moment in Irak bij de burgemeester van Kirkuk op de thee en een maand later zit hij in het hart van de Farfella’s van Rio de Janeiro bij een oud-cameraman van Stanley Kubrick. Ooit stuurde Ricks vriendin hem voor een boodschap naar de Albert Heijn, maar hij kwam even later terug met een verdwaalde vluchteling uit Iran. Rick had hem uitgenodigd om te blijven logeren en kerstavond te vieren…

Maandag was ik met mijn gewaardeerde vriend in Amsterdam. Sinds kort probeert hij zijn kennis van het Mandarijn in de praktijk te brengen. Iedere Chinees die ons pad kruiste werd derhalve een gelukkig Nieuwjaar gewenst al dan niet gevolgd door andere smalltalk. Bij restaurant Nam Kee werd de bestelling in het Mandarijn geplaatst en passerende obers werden vergast op wisecracks en complimenten in hun moedertaal. Ook als een Oosterling niet al te enthousiast reageerde op zijn uitbundige toenadering, liet Rick zich niet uit het veld slaan. Toen een winkelier op het Damrak helemaal geen sjoege gaf, ging Rick net zo lang door tot de man op zichzelf wees en mompelde: ‘Korean’.

Alsof hij het zelf zo georkestreerd had, kwam er op de terugweg in de trein een complete Chinese familie bij ons zitten. Ter lering ende vermaeck hief Rick een Chinees liedje aan voor de jongste telg van het gezelschap… Ook zat er een Marokkaanse met wie wij een geanimeerd gesprek aangingen.

Arnhem. We verlieten de trein. ‘再见’ zei Rick tegen de Chinezen en ‘أراكم قريباً’ tegen de Marokkaanse. Ik hoorde nog net een quasi verontwaardigde stem roepen: ‘En wij dan?!’ Rick repliceerde: ‘Tot ziens!’

donderdag 17 februari 2011

Herman op de vleeswijzer

‘Hè bah, er zit allemaal Herman op mijn vleeswijzer!’

Deze cryptische opmerking van Bente riep nogal wat vraagtekens bij mij op. Het ging niet zozeer om ‘Herman’, als wel om de vleeswijzer. Met ‘Herman’ was ik ondertussen bekend geraakt; een paar weken geleden kwam Bente met een bakje prut thuis van school. Het bakje prut was ‘Herman’, het ‘vriendschapsbrood’.

Het prutje moest op bepaalde dagen gevoerd worden met suiker, meel, eieren, melk etc. en zou al doende een bal deeg gaan vormen die in de oven tot een soort brood gebakken kon worden. Voor het ovenrijp was, moesten er nog wel een paar porties worden afgehaald en die moesten weer aan vrienden worden gegeven. Vandaar waarschijnlijk de term ‘vriendschapsbrood’.

Bij Bente is het voeren van Herman al twee weken geleden gestagneerd. De bak met deeg staat wel ergens, maar ik geloof niet dat er nog van een vriendschapsbrood gesproken mag worden. Ik zou er zelf in ieder geval niet meer van durven eten. Laat staan dat ik het m’n vrienden zou geven…

Vriendinnetjes van Bente zijn waarschijnlijk succesvoller; er komen in ieder geval weer nieuwe bakjes prut onze kant op. Een ervan was in Bentes tas opengegaan en over haar ‘vleeswijzer’ heengelopen.

‘Hoezo, vleeswijzer?’ vroeg ik dus. ‘Gewoon’ luidde Bentes bitse antwoord. ‘Hoe kom je aan die vleeswijzer?’ vroeg ik nog eens. ‘Gewoon, gekregen’, antwoordde ze nogmaals kortaf. Doorvragen leverde niks op. Bente volhardde in geërgerde antwoorden die geen enkele informatie toevoegden… En ineens werd ik boos.

‘En nu heb ik er verdomme genoeg van: hoe kom je aan die vleeswijzer?!’

riep ik getergd, terwijl ik met een broodtrommeltje op het aanrecht sloeg.

Bente riep op jammerende toon: ‘Van juffie, nou en?!’

Ik (nog steeds boos): ‘maar hoezo? En heeft iedereen dan zo’n vleeswijzer gekregen?!’

Bente (huilend): ‘Jaahaa. Die heeft juffie van de supermarkt meegenomen!’

Ik (verbijsterd): ‘Voor iedereen?!’

Bente (gefrustreerd): ‘Ja! Behalve voor de vegetariërs.’

Ik (rustig): ‘Ok, nou dat wilde ik gewoon even weten.’

Maar ik realiseerde me, dat ik nog geen steak wijzer was.

zaterdag 29 januari 2011

Zucht

Zo stil op het station
De frisse geur van avond
Spoorbomengeklingel
Een sneltrein raast voorbij...
Sindsdien is het nog stiller

Zucht.

maandag 3 januari 2011

Een boze drone

Ik weet niet of het goed was, maar ik besloot het verhaal over de op afstand bestuurbare vliegtuigen toch maar met de kinderen te delen. Ik las het vandaag in de NRC-next. Het Amerikaanse leger zet in Pakistan ‘drones’ in. Vliegtuigen die vanuit de Verenigde Staten met een joystick worden bestuurd en al duizend mensen hebben gedood. Vooral het volgende kille zinnetje trof me:

‘De piloot kan na zes uur de joystick doorgeven en naar huis gaan.’

Het woord ‘joystick’ alleen al krijgt voor mij een wrange bijsmaak, maar dat terzijde.

De kinderen waren voornamelijk gefascineerd door de technische aspecten van mijn uiteenzetting. Terwijl dat nu juist niet mijn intentie was. Ik kon het niet nalaten het verhaal te expliciteren:

‘’Proberen jullie je even voor te stellen dat ik zo’n piloot ben en aan het einde van de dag thuiskom. Op de vraag: ‘hoe was het op je werk?’ antwoord ik met: ‘o, niks bijzonders. Ik heb vandaag weer een paar mensen doodgeschoten.’ ’’

Nu keken de kinderen mij wel met grote ogen aan. Bijna alsof ik het echt was, die zo’n vliegtuig had bestuurd vandaag…

Mijn verhaal was niet zonder bijbedoelingen. In hetzelfde artikel in NRC-next stond ook dat de Amerikaanse defensie de ontwikkeling van oorlogsspellen mede-financiert. Jongeren die dit soort spellen spelen zouden vanwege hun enthousiasme voor het spel erg geschikt zijn voor het werk van drone-piloot, stelde het Pentagon al voor…

Het leek mij een goede reden om de kinderen nu eens wél de lol in een spelletje te ontnemen.

Na het eten stond een van de jongens alweer naast mij met een boek over vliegtuigen. De technische aspecten van het wapentuig waren alweer belangrijker geworden. Ik besloot het erbij te laten.

Het blijven kinderen.

Als die mannen in het Pentagon dat nou ook eens zouden begrijpen… Ik geloof niet dat de grootste vijanden van onze beschaving in de Hindu Kush rondlopen.