zaterdag 26 december 2009

De witte Kerst kwam opa niet uit
Hij was maar alleen, kinderen: geen
De stoep was glad en hij ging onderuit

De buurman die had wel iets gehoord
‘O, help, nee, neen, au, au, m’n been’
Maar dat had hem slechts bij de kerstfilm gestoord

Een ander hoorde toch ook dat geroep?
Dat ach en dat wee, hij keek nu teevee
Het was ook niet zijn, maar de gemeentes stoep

In het late nieuws zag buurman, heel raar,
Zijn eigen huis er was iets niet pluis
Er lag iemand dood op het trottoir.

De stoep van de buren



Glijdend, glibberend en soppend door Arnhem moest ik denken aan de ergernis die ik vroeger voelde wanneer ik mensen hun stoepje zag vegen. Precies tot de erfgrens. Ik vond het zo kenmerkend voor de Nederlandse mentaliteit; alleen je eigen stoepje schoonvegen. Maar er is iets veranderd:

Niemand veegt zijn stoepje meer schoon. In mijn buurt in ieder geval niet. Een teken des tijds is dat de winkelstraten wel helemaal ijsvrij zijn; er moet immers gekocht blijven worden. Hoe ouderen hun hondje uit moeten laten, is hun probleem.

Glijdend, glibberend en soppend over ‘s Neerlands trottoirs kwamen nieuwe gedachten in mij op: verwacht men misschien dat de gemeente...? In de trant van:‘We betalen toch belasting?!’ Dat zal toch niet? Wellicht is het gewoon onverschilligheid. In ieder geval meende ik in dit vreugdevolle jaargetijde een vreemde trendverschuiving waar te nemen.

Een vriendin uit Stuttgart vertelde me onlangs dat in haar geboorteplaats zoiets bestaat als ‘ Kehrwoche’. Per straat is een verdeling gemaakt welke huisnummers die week de straat vegen. Het hele jaar door. Een Nederlander zou het ongetwijfeld betutteling vinden. Maar de stoep wordt geveegd. Die van de buren ook.

zaterdag 19 december 2009

Philip Freriks

Philip Freriks is niet meer. Dat wil zeggen; hij is niet langer die sympathieke, onorthodoxe, zich versprekende nieuwslezer. Hij is met ingang van vandaag gestopt met het presenteren van het journaal.

Philip ontlokte me vaak een glimlach, zo ook die avond tien jaar geleden op Charles de Gaulle Airport. Mijn vader en ik zaten in de terminal te wachten op het vliegtuig naar Amsterdam toen mijn pa me aanstootte en mompelde: ‘’Daar heb je die nieuwslezer, hoe heet 'ie ook alweer, je weet wel, die man die zich altijd verspreekt… Frederik Philips!’’

donderdag 10 december 2009


Post

Alles is vergankelijk
Dat besef doet even zeer
In a constant state of flux
Wat is dat was alweer

Alles is geboorte
Zo is het evenzeer
Deze paddo zag het daglicht
En de ptt bestaat niet meer

maandag 7 december 2009

Zum kotzen

Een geweldig idee van Rick om mij mee te nemen naar een vriend in Keulen. We hadden een fantastische nacht in de metropool aan de Rijn. De dag erna op het domplein had ik aanmerkelijk minder plezier. De atmosfeer drukte zwaar op mijn schedeldak en ik moest er alles aan doen om mijn maag over te halen zich aan de wetten van de zwaartekracht te houden. Ik werd al een paar uur achtervolgd door een hinderlijke kater.

De vreemde act die een koddige Afrikaan voor mijn neus uitvoerde, maakte het allemaal niet gemakkelijker. Onder het oog van een toegestroomde menigte Weihnachtsmarktbezoekers zette hij een anderhalveliterfles water aan zijn mond en begon te lurken. Hij stopte niet voor de laatste druppel in zijn keelgat was verdwenen. De man grijnsde clownesk naar het publiek en spoog een straaltje tussen zijn tanden op het domplein. Nogmaals spoog hij en nog eens en alras veranderde hij in een soort wandelende fontein.

Hoewel deze Afrikaan het braken tot een nobele kunst had verheven, nam mijn gevoel van welbehagen er niet door toe. Iets te eten zou me wellicht goed doen.

Onze Duitse gastheer nam ons mee naar het Brauhaus ‘Früh’ vlak naast de Dom. Tot mijn verbazing was het immense pand van kelder tot zolder gevuld met bierdrinkend volk. Het was pas half twee! Was dit wel de juiste plek om me van mijn kater te ontdoen?

De ober meldde zich weldra aan onze tafel. ‘Was soll es sein, Jungs? Drei Kölsch?’ Ofschoon we iets in de orde van Mineralwasser en Orangensaft bestelden, leek de ober iets heel anders te verstaan. ‘Also, drei Kölsch!’ bevestige hij onze niet gedane bestelling en beende weg. Rick reageerde verontwaardigd. Onze Duitse vriend haalde zijn schouders op en legde zich bij het lot neer. Ik besloot hetzelfde te doen. Dit leek me het moment om de mythe te verifiëren dat alcohol de beste remedie is tegen een kater.

Het bier bleek inderdaad een redelijk heilzame werking te hebben, dat wil zeggen: mijn kater nam langzaam in hevigheid af. Mythe bevestigd dus? Nee, dat niet. Even later op het toilet zag ik vlak bij de deur een plasbak die op borsthoogte hing. Vreemd. Er zaten twee handvatten naast. Raar. Terwijl ik het fenomeen wat beter in mij opnam, begon ik het langzaam te begrijpen... Deze bak is er voor mensen bij wie meer drinken niet helpt tegen een kater.

zondag 6 december 2009

Nulpuntenergie

Laat ik hem voor z’n eigen veiligheid maar even ‘Achmed’ noemen. “ Hé Achmed!’’ riep ik terwijl ik de Spijkerlaan overstak. Met zijn gebruikelijke enthousiasme beantwoordde hij mijn begroeting: ‘’Hé Gijs, joh, hoe gaat het, joh? Er ontspon zich een klein gesprek dat al binnen een minuut een vrij absurde wending nam. Wie Achmed kent, die weet dat een gesprek met hem per definitie uitloopt op een surrealistische ervaring.

Zodra hij begint te praten heb je bijvoorbeeld het gevoel dat je naar een heel vreemd nagesynchroniseerde film zit te kijken; je ziet een oer-Turk, maar uit zijn mond komt onvervalst Haags. Daar komt bij dat Achmed er afwijkende esotherische ideeën opnahoudt en gelooft in een buitenaardse samenzwering tegen de mensheid.

Maar goed, ook dit gesprek nam dus een absurde wending... We stonden naast zijn autootje en ik wierp tijdens ons praatje terloops een blik door het voorste portier. Op de plek waar zich normaalgesproken de bijrijdersstoel bevindt, zag ik een mij volstrekt onbekend roestvrijstalen apparaat staan vastgeschroefd. Uit het geval staken een aantal slangen die ergens onder het dashboardkastje verdwenen.

‘’Wat in hemelsnaam is dat, Achmed?!!’ vroeg ik, op het apparaat wijzend.

‘’Niet zo wijzen joh, niet zo wijzen!’’ maande Achmed me opeens schrikachtig tot onopvallend gedrag. ‘’Straks denken ze nog dat ik één of andere terrorist ben, joh!’’

Na enig aandringen begon hij op gedempte toon een verhaal over ‘vrije energie’, dat dit een prototype was waaraan hij werkte, maar dat zijn auto niettemin al één op dertig reed.

Ik had geen haast dus vroeg of hij zin had in een kop koffie. We verplaatsten ons naar een café in de buurt. Daar ging het onwaarschijnlijke verhaal verder. Het was te gecompliceerd voor hem om precies uit te leggen hoe het werkte, maar binnenkort zou zijn auto helemaal geen benzine meer nodig hebben. ‘’Het heeft met ‘nulpuntenergie’ te maken’’, legde hij uit. ‘’Een soort ‘vrouwelijke’ energie. Niet zoals onze gebruikelijke verbrandingsmotor gebaseerd op explosies en vernietiging, maar op een soort magnetisme. Moet je thuis maar eens googelen...’’

De voltooiing van het apparaat zou de wereld veranderen. Maar hij en de groep paragnosten waarmee hij werkte, moesten wel oppassen, want er zijn boze krachten die hen proberen tegen te werken. ‘’Het is levensgevaarlijk wat ik doe. Misschien maar beter als je er niet te veel van weet... De gevestigde orde is niet gebaat bij vrije energie...’’

Ons onderhoud duurde hooguit een kwartier. Hij moest weer naar zijn werk en ik wilde naar huis. Het was te vreemd om waar te zijn. Maar anderzijds ook te waar om vreemd te zijn: ik heb dat apparaat toch echt gezien! Of hij is goed, of hij is gek. Laat ik hem voor zijn eigen veiligheid maar Achmed blijven noemen...